Nieuws

Met welke planten help je biodiversiteit in de stad?

Park
Bron foto: ciapix, Shutterstock
Samenvatting
  • Onderwerp
    Biodiversiteit in de stad
  • Interessant voor
    Stadsbewoners en groenbeheerders
Bekijk de bronnen
Het gaat niet goed met de biodiversiteit in ons land. Veel mensen in de stad willen in hun eigen tuin wel wat doen om bij te dragen aan de biodiversiteit. Met welke planten in je tuin is de biodiversiteit dan het meest geholpen?

De vuistregel is nog steeds dat inheemse planten het best zijn voor de biodiversiteit. Inheemse planten en inheemse dieren zijn namelijk in de loop van eeuwen op elkaar ingespeeld geraakt. Toch blijkt dat ook andere planten in de stad bijdragen aan de biodiversiteit door dieren een steuntje in de rug geven. De biodiversiteit in steden is relatief toch al hoog.

Wat is biodiversiteit?

Biodiversiteit is de soortenrijkdom en genetische rijkdom van alle levensvormen om ons heen. In de stad is biodiversiteit om meerdere redenen goed voor de mens. Ten eerste hebben meerdere onderzoeken aangetoond dat mensen beter kunnen ontspannen in een groene omgeving dan in een versteend landschap. Onderzoek laat ook zien dat mensen positiever zijn wanneer het landschap diverser is dan alleen een grasveld of hoge heesters. Een tweede reden is dat biodiverse ecosystemen stabieler zijn, omdat verschillende soorten elkaar in balans houden. Hierdoor zijn er minder ziekten en plagen. Door bijvoorbeeld kruidenrijke bermen in te zaaien en nestkastjes op te hangen, lok je natuurlijke bestrijders van de eikenprocessierups. Dit herstelt de natuurlijke balans en is goedkoper dan plaagbeheersing door mensen.

Biodiversiteit in de stad kan ingedeeld worden op verschillende schaalniveaus.

Schaalniveau 1: ecosystemen

Het hoogste schaalniveau is dat van het ecosysteem, dat zich onderscheid door de kenmerkende leefomstandigheden. Zo komen we in de stad ecosystemen tegen zoals bosachtige gebieden in parken, of water en oevervegetatie langs vijvers. Rotsachtige plekken kunnen gemaakt worden op muren en kades. Graskruiden kunnen de vegetatie zijn langs bermen. Hoe meer variatie in leefomstandigheden, hoe hoger de biodiversiteit. Een ecosysteem heeft vaak wel een minimale omvang nodig om te functioneren, waarbij groene verbindingszones kunnen helpen.

Stadspark in de herfst met vijver
Bron foto: Aleksandr Sobolev, Stadspark in de herfst met water (Pixabay licentie)

Schaalniveau 2: soorten

Het tweede schaalniveau is dat van de soorten. Groenbeheerders zijn vaak voorzichtig en nemen vaak de planten die ze al kennen. Zeker door toenemende droogte en ziektes door klimaatverandering is het belangrijk om juist véél verschillende soorten aan te planten, zodat niet één soort dominant wordt. Ook in tuinen is het belangrijk om méér verschillende soorten aan te planten. Dat schept mogelijkheden voor dieren omdat er een gevarieerde en aantrekkelijke tuin ontstaat, die ook nog eens klimaatbestendiger is.

Schaalniveau 3: genetische diversiteit

Het derde schaalniveau is de genetische diversiteit binnen een soort. Veel gewassen worden gestekt, waardoor de genetische diversiteit erg laag is. Door genetische diversiteit binnen een soort kun je er bijvoorbeeld voor zorgen dat er in totaal een langere bloeitijd ontstaat, omdat er zowel vroegbloeiende als later bloeiende exemplaren zijn. Daarnaast worden niet alle planten in dezelfde mate aangetast door ziekten en plagen.

Stad als leefomgeving

Voor dieren is de stad is een bijzonder leefgebied. Dat komt omdat de mens overal aanwezig is, wat ook blijkt uit de indeling van het gebied. De omvang van het stedelijk gebied neemt toe, gedurende de vorige eeuw had ruim 22% van het oppervlak van Nederland een bewonersdichtheid van 500 mensen per km2.

Een plant moet geschikt zijn voor het groeien in de stad: hij moet mooi zijn in tuinen, niet te hoog worden in verband met de verkeersveiligheid en hij moet bijvoorbeeld tegen strooizout kunnen. Hij moet geen overlast veroorzaken, zoals brandnetels of bramen. Daarnaast moeten ze geschikt zijn voor het beheer: onkruid onderdrukkende bodembedekkers bijvoorbeeld. En dan moet de plant ook nog eens goed zijn voor de biodiversiteit.

Boom in versteende omgeving
Bron foto: Marinus Witteveen, Bomen in Doesburg

De planten die dan overblijven, moeten ook nog tegen de leefomstandigheden kunnen in de stad: in de zomer is het er een stuk warmer, is de luchtvochtigheid lager, er is minder wind maar wel meer windstoten bijvoorbeeld. Daarnaast is er vaak een stenige ondergrond.

Welke dieren of planten thuishoren in de stad, ligt niet vast. Door natuurlijke selectie vindt er ook genetische aanpassing aan de stedelijke omstandigheden plaats. Zo hebben paardenbloemen in de stad kleinere parachuutjes aan hun zaden dan plattelandsplanten, omdat vlak bij de moederplant een grotere kans is om te ontkiemen. Slakken hebben lichtere huisjes, omdat het in de stad warmer is en de overlevingskans dan groter is. Spinnen maken hun web bij lampen, want daar komen de insecten op af. Stadsvogels fluiten hoger, om beter hoorbaar te zijn boven het lawaai.

Waar moet je op letten?

Op een aantal dingen moet je goed letten. Zo moet je zorgen dat verschillende plekken toegankelijk zijn voor dieren. Vliegende dieren zoals vogels en insecten reizen makkelijk door de stad, maar het is belangrijk om andere dieren niet te vergeten. Lopende en kruipende dieren kunnen zich handhaven als er verspreid door de stad rustplekken zijn waar ze kunnen eten en drinken. Voor hen is het belangrijk om wildviaducten, egelpoortjes, dassentunnels en eekhoornbruggen aan te leggen. Bloeiende hoekjes in je tuin of balkon kunnen voldoende zijn om de biodiversiteit te helpen. Uit onderzoek blijkt dat er bij een enkele bloeiende plant evenveel bestuivende insecten op bezoek komen als bij een heel vak van dezelfde plant.

Bij voedselplanten is het belangrijk om te kiezen voor planten met nectar, stuifmeel, vruchten en/of zaden. In de bron onder deze alinea staat een lijst met planten met deze informatie. Daarnaast kun je het best biologische planten kopen, want anders kunnen er resten van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen op zitten. Het is nog steeds belangrijk om verschillende planten te kopen, vertrouw niet op één supersoort.

Verder is het goed om een watervoorziening aan te leggen. Zowel voor de planten, die dan meer nectar produceren, als voor de dieren. Ook moet je denken aan nestel- en schuilplaatsen voor dieren, zoals een houtstapel voor egels en ringslangen in de composthoop. Bijenhotels en vlinderkastjes kunnen hier ook mee helpen.

Inheems versus exoot

Inheemse plantensoorten komen van nature voor in ons land. Dat betekent dat de plant zich heeft aangepast aan de Nederlandse omstandigheden. Een exoot is een plant die van nature niet in Nederland voorkomt. Een verwante plant is een exoot die nauw verwant is aan een inheemse soort. Toch wennen inheemse dieren ook aan de nieuwe planten. Naturalis zag in een onderzoek dat het aantal insectensoorten op Amerikaanse Vogelkers (Prunus serotina) veel hoger was dan in de beginjaren toen de plant werd aangeplant in Nederland (rond 1920). Er komen nu zelfs meer soorten voor op de Amerikaanse Vogelkers dan op de inheemse Vogelkers (Prunus padus). Gemiddeld eten er minder diersoorten van exoten, maar dat aantal is zeker niet nul. Dieren wennen wel sneller aan verwante soorten dan exoten die hier geen familie hebben.

Conclusie

De conclusie is dus: kies voor je stadstuin als basis inheemse soorten en vul die aan met verwante soorten. Kijk in een bloeikalender of er nog aanvullingen nodig zijn om zo lang mogelijk dieren van voedsel te voorzien. Denk ook aan nestel- en schuilgelegenheid. Weeg af of onkruiden verwijderd moeten worden, of mogen blijven staan. Met al deze maatregelen is het heel goed mogelijk om de diversiteit in de stad te verhogen. Inheemse planten gebruiken is goed, maar andere planten kunnen ook een positief effect hebben.

Bronnen

(1)